Dit onderscheidt handelshuur van woninghuur, die gericht is op bewoning. De Handelshuurwet van 1951 biedt een wettelijk kader voor ondernemers, dat hen zekerheid biedt met langere huurtermijnen en bescherming tegen abrupte beëindiging van het huurcontract. Deze wetgeving is vooral relevant voor ondernemers die winkels, horecazaken, ambachtelijke bedrijven of dienstverlenende activiteiten willen exploiteren.
Voorwaarden en toepassingsgebied van de handelshuurwet
Volgens artikel 1 van de Handelshuurwet moeten vijf voorwaarden worden vervuld om van handelshuur te spreken: het gaat om een huurcontract voor een onroerend goed dat hoofdzakelijk dient voor kleinhandel of een ambacht. Daarbij moet het pand gebruikt worden als hoofdactiviteit van de huurder, met een reële invulling van de commerciële activiteit. Enkel huurovereenkomsten die aan deze criteria voldoen, vallen onder de beschermende bepalingen van de wet, die zowel expliciete als stilzwijgende afspraken tussen huurder en verhuurder omvat.
Uitzonderingen op handelshuur
Niet alle panden of bedrijfsactiviteiten vallen onder de handelshuurwet. Vrije beroepen, zoals artsen, kinderopvang en personen die geen handelsactiviteit uitoefenen, zijn vrijgesteld. Er zijn uitzonderingen voor ondernemers die hun functie combineren met commerciële activiteiten, zoals vastgoedmakelaars die een landmeterspraktijk runnen. Het blijft echter essentieel dat de voornaamste activiteit kleinhandel of ambacht is.
Duur en verplichtingen bij handelshuur
Handelshuurcontracten hebben een minimumduur van negen jaar, wat zorgt voor stabiliteit voor zowel huurder als verhuurder. Contracten kunnen onder specifieke voorwaarden vroegtijdig worden opgezegd, maar schriftelijke vastlegging is verplicht om rechten en plichten voor beide partijen te verduidelijken. Een grondige overeenkomst, inclusief afspraken over hernieuwing, opzegging en eventuele wijzigingen, is cruciaal om juridische problemen te voorkomen.